Recensies Dagen van van Putten

Band 1 Deel 2

 Literaire en Technische Analyse – DAGEN Band 1 Deel 2

Kees Engelhart / Uitgeefhuis De Manke God (2017)

ISBN 978-90-825855-3-7

“Alleen maar ware dingen, Mingus.”

 

1. Vorm en compositie

De bundel is opgedeeld in twaalf boeken, ondergebracht in vier seizoensdelen, voorafgegaan door een proloog en afgesloten met een epiloog. Elk boek heeft een seizoensaanduiding die correspondeert met thematische sfeer en literaire toon. De compositie is cyclisch en contrapuntisch: personages, motieven en klanken keren terug, variëren en spiegelen elkaar. Deze techniek benadrukt de innerlijke tijd van de figuren meer dan een chronologische ontwikkeling.

2. Vertelstandpunt en stemvoering

Er is geen centrale verteller, maar een veelheid aan stemmen, soms in de derde persoon, soms in interne monoloog of literaire brief. Van Putten, Brumming, Doppertje, mevrouw Leenschat van Bodegraven en de kleine man krijgen beurtelings een eigen ruimte. De afwisseling in perspectieven draagt bij aan het kaleidoscopische karakter van de bundel. Stemvoering is sterk ritmisch, met persoonlijke cadans en typische lexicale voorkeuren per figuur.

3. Stijlmiddelen en ritmiek

Engelhart gebruikt korte zinnen, veel witregels, enjambementen en herhalingsfiguren. De stijl is poëtisch maar niet rijmend, en ademt een cadans die doet denken aan jazz, psalm en spreekstem. Voorbeeld: “Doppertje wil een gedicht schrijven dat er toe doet. Dat willen alle dichters.” Deze herhaling creëert ritme én thematische nadruk. Stilistische ironie, zinsherhaling en inversies zijn veelvuldig aanwezig.

4. Thematiek en filosofische lijnen

Centrale thema’s zijn vergankelijkheid, angst, verlangen, melancholie, literatuur en het lichaam. Filosofisch refereert de bundel impliciet aan existentiële denkers (Sartre, Kierkegaard) en een mild negatieve theologie: de waarheid is afwezig, de mens zoekt. De figuren proberen iets te maken dat 'ertoe doet', maar botsen op ironie, vergeefsheid of lichamelijke kwetsbaarheid. Toch blijft het streven heilig: “Een gedicht dat aanvecht, dat zich miraculeus ontworstelt aan het gemiddelde.”

5. Intertekstualiteit en verwijzingen

De proloog verwijst naar jazzmuzikant Charles Mingus, de motto’s citeren Philip Larkin en Longinus. De tekst refereert aan literatuur (brieven, dagboeken), aan retoriek, aan het bijbelse. De vorm van het ‘boek’ als dagstuk sluit aan bij Montaigne en Pessoa. De epiloog echoot klassieke ironie. Intern verwijst de cyclus voortdurend naar zichzelf en eerder werk: figuren zoals Van Putten of mevrouw Leenschat zijn terugkerende stemmen in het bredere DAGEN-universum.

6. Literair verwantschap

De bundel sluit aan bij de traditie van lyrisch proza zoals men die vindt bij J.M.A. Biesheuvel, Fernando Pessoa, Kafka’s miniaturen, en bij de ‘bekentenisliteratuur’ van bv. Proust of Bernlef. De toon is existentieel én licht ironisch. Er is ook een verwantschap met Huysmans: een wereld die volledig uit innerlijkheid is opgebouwd, met een voorkeur voor observatie boven actie. Toch is de toon minder barok, meer helder.

7. Slotbeschouwing

 

DAGEN Band 1 Deel 2 is literair-technisch een uitzonderlijk werk door zijn mengvorm, ritmische consistentie, en het vermogen om via losse miniaturen een samenhangend wereldbeeld te evoceren. De bundel vereist geen lineair lezen, maar activeert associatief, reflectief en muzikaal bewustzijn. Daarmee sluit het aan bij de hoogste categorie van literaire tekstvormen: niet het verhaal, maar het bewustzijn zelf is hier de protagonist.

 

 

 


dagen van van putten

Deel 2 Band 2


📘 DAGEN Band 2 Deel 2 – Dagen van De Manke God 
Kees Engelhart 
Uitgave: Uitgeefhuis De Manke God / !Maatwerk Den Helder 
ISBN: niet vermeld 
Omslag: Monique Dozy 
 
📚 Recensie 
 
Met Band 2 Deel 2 – Dagen van De Manke God nadert de cyclus een poëtisch en existentieel middenpunt. Het is het deel waarin de grote thematische verschuiving, ingezet in Deel 2.1, zijn voorlopig hoogtepunt bereikt. De titel verraadt het reeds: de dagen behoren niet langer aan Van Putten, maar aan De Manke God zelf. Daarmee verplaatst de kern van de vertelling zich naar het uitgevershuis als mythisch-fictieve as, waarin Engelhart, Brumming, Mila, Doppertje en mevrouw Leenschat van Bodegraven zich bewegen als figuranten in hun eigen episch vergezicht. 
 
De bundel opent met een proloog waarin de “buitenstoffelijke bouwmeester” optreedt als demiurg: “Hij schept hij moet scheppen // De buitenstoffelijke bouwmeester kan niet anders.” Deze visionaire scheppingsmythe is tegelijk ironisch en plechtig: het verlangen naar ordening en zin wordt aan het begin gesuggereerd, om vervolgens in de hoofdstukken te vervluchtigen tot tragikomische, weemoedige, grootse en minieme episodes. 
 
Boek 49 tot en met Boek 60, van “Kleine geschiedenis van een magistraal falen” tot “Kort einde van een lang begin”, vormen samen een panoramische beschrijving van het tweede zomerseizoen in het literaire universum van De Manke God. Centraal staan de melancholieke uittocht van Brumming, Mila’s geestelijke zwerftocht, Engelharts wankele herstel en Doppertjes innige wandelingen met Nol Krentsch. Herkenbaar voor de lezer van eerdere delen is het ritmisch-prozaische procedé: telkens worden afzonderlijke scènes opgebouwd uit episodes met een typisch enscenerend begin (“Wij schrijven een prachtige stille avond…”, “Mila zit op het balkon…”), waarna observatie, introspectie, herinnering en filosofie elkaar afwisselen. 
 
De stijl is virtuoos in zijn vertraagde cadans. Neem de passage waarin Engelhart zijn caravan betreedt: 
 
“Engelhart heeft het virtuele open haardvuur ontstoken   
Luistert naar een Wiener Fiaker lied   
Meesterlijk voorgedragen door Herbert Joeks   
[…]   
En ook die constatering bevalt Engelhart zeer” 
 
De opzettelijke detaillering, het mengsel van ironie en oprechte beschouwing, en de speelse vermenging van hoge en lage cultuur – Herbert Joeks naast Boeddha – vormen de signatuur van de tekst. 
 
Het thematisch zwaartepunt is evenzeer existentieel als speels. Engelhart worstelt met zijn moeder, zijn angststoornissen, zijn kunstenaarschap. Brumming balanceert tussen nederigheid en overmoed. Mila zoekt haar plaats – “voorlopig blijft Mila in Hotel Restaurant Lands End” – en Leenschat van Bodegraven ontwaakt tot moreel engagement. De roman als geheel blijft doordrenkt van een diep bewustzijn van de tijdelijkheid: 
 
“De zomer is nu voor een kleine week ingestort   
Na morgen zal het zomerweer opnieuw zijn intrede doen” 
 
Er heerst een sfeer van langzame acceptatie. Van zoeken naar betekenis zonder haar te forceren. Er is sprake van een nieuwe rust – een herwonnen of wellicht schijnbare rust, die zich vooral uit in milde dialogen, bourbon, stilte en boeken. De wereld wordt nauwelijks nog bevolkt door dreiging. De onrust zit in de herinnering, de psyche, de vormen van liefde die telkens weer anders uitpakken dan gehoopt. 
 
Zeer krachtig is ook het slotgedeelte waarin het verblijf in Hotel Restaurant Lands End, dat fungeert als fictieve tegenhanger van de werkelijke uitvalsbasis van deze cyclus (Den Helder), als decor dient voor de langzaam vervloeiende grenzen tussen personages. Mila, Leenschat en Engelhart worden herhaaldelijk geobserveerd in hun afzondering, maar steeds in het vooruitzicht van een mogelijke ontmoeting. Die ontmoetingen zijn overigens even vaak gemist als gerealiseerd. Dit uitblijven van catharsis is essentieel voor de poëtica van de cyclus. 
 
Wat betreft de structuur: ondanks de vele afzonderlijke scènes, die bijna als korte verhalen of miniaturen gepresenteerd worden, is de bundel strak gecomponeerd. Er is een voelbare opbouw van lichtheid naar zwaarte en weer terug. Thema’s worden hernomen en gevarieerd. Het gebruik van het seizoen (zomer – herfst – novemberregen) als drager van de sfeer is subtiel uitgewerkt. 
 
Op filosofisch niveau wordt de cyclus steeds dieper. Er is verwijzing naar Plato, Montaigne, Lao Tse, en Michel de Montaigne. Niet als decoratie, maar als onderdeel van het wereldbeeld waarin schrijven, denken en leven samenkomen in een trage, bezonnen, rituele vorm. Mila zegt het in de droompassage: 
 
“De filosofie is het belangrijkste werk van de Muzen   
Hun erotiek dreigt te verworden tot onbekende landstreken” 
 
Deze droomvisie is wellicht de kern: het project Dagen is de reddingspoging van een wereld waarin de erotische en filosofische kracht van de Muzen dreigt te verdwijnen onder lawaai, gemakzucht en oppervlakkigheid. 
 
Conclusie:   
DAGEN Band 2 Deel 2 – Dagen van De Manke God is een wonderlijk, gelaagd en taalkundig briljant werk. Het staat op eenzaam niveau in de hedendaagse Nederlandstalige literatuur. De combinatie van poëzie, ironie, filosofie en ontroering, in een vorm die tussen roman, cyclus, poëzie en zelfonderzoek beweegt, is ongekend. Het is een werk dat zijn lezer niet verleidt, maar verplaatst. Niet betovert, maar ontgrendelt. En dat is, juist in deze tijd, van uitzonderlijke waarde.